top of page

OVER ERFGENAMEN

 

Artikel 4:1 van het Burgerlijk Wetboek luidt als volgt.

 

1. Erfopvolging heeft plaats bij versterf of krachtens uiterste wilsbeschikking;

2. van de erfopvolging bij versterf kan worden afgeweken bij een uiterste wilsbeschikking die een erfstelling of een onterving inhoudt.

 

Indien men dus geen testament heeft, stelt de wet vast wie de erfgenamen zijn. Een afstammeling kan alleen worden onterfd door een testament te maken waarin deze afstammeling niet wordt genoemd. Omgekeerd kan men een ieder tot erfgenaam noemen, indien men deze persoon als zodanig benoemt in een testament. De fiscale gevolgen kunnen verschillend zijn.

 

SAISINE

 

Uw erfgenamen zijn de personen die, na afwikkeling van uw nalatenschap, onderaan de streep achterblijven met een positief of een negatief saldo; een tegoed of een schuld. Zij treden, met andere woorden, in de rechten en de plichten van de overledene. Dit beginsel wordt in het recht ook wel 'saisine' genoemd en is verankerd in artikel 4:182 van het Burgerlijk Wetboek. Let wel, dit zegt op zich niets over eventuele aansprakelijkheid van de erfgenamen met het privé-vermogen voor schulden van de nalatenschap of de verhaalbaarheid van vorderingen op de erfgenamen. Aansprakelijkheid en verhaalbaarheid kunnen zich beperken tot het vermogen van de overledene. De saisine-regel brengt met zich mee dat de erfgenamen in beginsel slechts gezamenlijk kunnen handelen. Dat kan tot problemen leiden indien één der erven dwarsligt.

 

ONWAARDIGHEID

 

Onwaardigheid leidt tot uitsluiting van de erfenis. Volgens artikel 4:3 van het Burgerlijk Wetboek zijn - onder meer - onwaardig om uit een nalatenschap voordeel te genieten:

 

  • degene die de overledene heeft omgebracht, heeft getracht hem om te brengen, voorbereidingen daartoe heeft getroffen of eraan heeft deelgenomen;

  • iemand die de erflater door bedreiging heeft gedwongen of belet een testament te maken;

  • een persoon die het testament van de overledene heeft verduisterd, vernietigd of vervalst.

 

Indien iemand rechten te goeder trouw (eerlijk) verkrijgt voordat de onwaardigheid ontstaat, worden deze geëerbiedigd volgens lid 2 van artikel 4:3 van het Burgerlijk Wetboek. Indien degene die onwaardig is of is geworden vergiffenis ontvangt voor de handeling die tot de onwaardigheid leidde, dan is deze persoon niet langer onwaardig en mag hij of zij dus erven, volgens lid 3 van voornoemd artikel.

 

EN VOORTS

 

Om te kunnen erven volgens de wet, moet de begunstigde volgens artikel 4:9 van het Burgerlijk Wetboek bestaan op het moment dat de nalatenschap openvalt. Ook de ongeboren vrucht wordt hiertoe - als uitzondering op de regel - gerekend. Het is niet mogelijk om vóórdat een nalatenschap openvalt, al verklaringen omtrent de aanvaarding daarvan af te leggen. Volgens artikel 4:4 van het Burgerlijk Wetboek worden dergelijke verklaring geacht nooit te hebben bestaan (nietigheid). Hetzelfde geldt voor overeenkomsten gesloten om het geheel of een deel van de nalatenschap aan iemand toe te bedelen.

 

Tot slot is belangrijk om te noemen dat alleen de gezamenlijke erfgenamen bevoegd zijn om beheershandelingen of beschikkingshandelingen te verrichten. Zij kunnen dus niet zonder medewerking van de andere erfgenamen schulden voldoen of overgaan tot verdeling. Kijk ook bij de informatie over executele en vereffening.

WETTELIJK OF TESTAMENTAIR ERFRECHT

 

U heeft kunnen lezen dat we in essentie twee soorten erfrecht onderscheiden, namelijk het:

 

  • testamentaire erfrecht (uiterste willen);

  • versterferfrecht (volgens de wet).

 

Erfrecht is primair geregeld in Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek. Titels 1-3 hebben betrekking op het wettelijke erfrecht en Titel 4 op het testamentaire erfrecht. In Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek treft u bepalingen aan over gemeenschappen. Als u niets regelt - waarmee wordt gedoeld op het (laten) opmaken van een testament - dan is het wettelijke erfrecht van kracht. In feite is het dus regelend van aard, want u mag er alleszins van afwijken.

 

WIE ERFT ER?

 

Afwikkelen van een nalatenschap zonder testament

 

Volgens artikel 4:10 van het Burgerlijk Wetboek zijn uw wettelijke erfgenamen:

 

  1. de niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot tezamen met de kinderen;

  2. de ouders tezamen met broers en zussen;

  3. grootouders;

  4. overgrootouders.

 

De nummering duidt op onderlinge voorrang. Zolang er iemand in één van de hogere categorieën in leven is en de nalatenschap aanvaardt, erven de personen in de lagere categorieën niet. Daarbij wordt rekening gehouden met plaatsvervulling. De hierna te noemen wettelijke verdeling van artikel 4:13 van het Burgerlijk Wetboek kan spelen, waardoor de echtgenoot of geregistreerd partner alle goederen van de nalatenschap kan verkrijgen.

 

WAT IS PLAATSVERVULLING?

 

Het wettelijke erfrecht kent het beginsel van 'plaatsvervulling'. Plaatsvervulling houdt in, zoals het woord al doet vermoeden, dat er iemand in de plaats kan treden van één van de erfgenamen, bij het vooroverlijden van die erfgenaam. 

 

Op grond van artikel 4:10 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek kunnen afstammelingen van een kind, broer, zus, grootouder of overgrootouder diens plaats innemen, indien de voorouder reeds is overleden als de nalatenschap openvalt. Bloedverwantschap zoals het erfrecht dit opvat, houdt volgens lid 3 van dat artikel in, dat er een 'familierechtelijke' relatie bestaat tussen de overledene en de erfgenaam. Deze relatie kan dus ook bestaan door adoptie, waarbij er sowieso geen sprake is van bloedverwantschap in medische zin.

 

GELDT PLAATSVERVULLING OOK BIJ TESTAMENT?

 

Het korte antwoord op deze vraag luidt: 'Nee'. Dat wil zeggen, tenzij u de regels van plaatsvervulling van overeenkomstige toepassing verklaart in het testament. Is dat niet het geval, dan volgt het testament de regels van 'aanwas'. Het afwikkelen van een nalatenschap met testament gebeurt volgens andere spelregels dan wanneer er geen testament zou zijn geweest.

 

Artikel 4:48 van het Burgerlijk Wetboek schrijft - sterk vereenvoudigd - voor dat, indien twee of meer personen recht hebben op hetzelfde, voor een deel of geheel en één van hen geen aanspraak kan maken (bijvoorbeeld door overlijden), de anderen gezamenlijk dat deel ontvangen, te verdelen al naar gelang hun eigen erfdelen. Afstammelingen van in uw testament benoemde erfgenamen erven dus niet automatisch wanneer de voorouder is vooroverleden!

 

BESCHERMING VAN DE PARTNER (WETTELIJKE VERDELING)

 

In 2003 is het erfrecht drastisch gewijzigd. Eén van de grote problemen uit het oude erfrecht, was dat de partner of echtgenoot onvoldoende bescherming genoot. De erfdelen werd direct uitgekeerd aan de kinderen, met tot gevolg dat de in gemeenschap van goederen gehuwde partners soms in grote problemen terechtkwamen. Zij moesten immers de helft van die gemeenschap - laten we zeggen moeders deel - uitkeren aan de kinderen.

 

Artikel 4:13 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat, indien de echtgenoot of geregistreerd partner en de kinderen de erfgenamen zijn (dit is op grond van de wet het geval, voor zover hiervan bij testament niet wordt afgeweken), het vruchtgebruik van de erfdelen van de kinderen naar de partner gaat en dat deze pas opeisbaar zijn direct na diens overlijden. Op grond van artikel 4:19 van het Burgerlijk Wetboek kunnen de kinderen ook hun rechten doen gelden bij hertrouwen van de langstlevende ouder; dit zijn de zogenoemde wilsrechten.

 

FIDEÏ-COMMIS OF TWEETRAPSMAKING

 

Een tweetrapsmaking, ook wel een making 'over de hand' genoemd, is een making onder de ontbindende voorwaarde van overlijden voor de bezwaarde en daarbij aansluitende opschortende voorwaarde voor de verwachter. Makingen onder voorwaarde zijn gecodificeerd in artikel 4:45 lid 2 BW. Bij een tweetrapsmaking wordt door de testateur (de erflater die een testament heeft) meerdere malen over zijn nagelaten goederen beschikt in die zin, dat het recht van de eerstgeroepen erfgenaam uiterlijk bij diens overlijden eindigt en dat daarna anderen als erfgenaam opkomen indien zij dan nog in leven zijn. De gesubstitueerde erfgenaam (degene die de andere opvolgt) wordt ná de bezwaarde tot de nalatenschap geroepen en niet 'in plaats van' de bezwaarde.

 

Indien een bewaarplicht is opgelegd, wordt wel gesproken van een 'gewone' tweetrapsmaking, daar waar men spreekt van een tweetrapsmaking met vervreemdings- en verteringsbevoegdheid indien de bezwaarde de bevoegdheid heeft gekregen om te verkopen en in te teren op het vermogen.

bottom of page